Placeholder

Vlees

Na vegetariër te zijn geweest, eet Stefanie nu al 15 jaar vlees. Haar gedachten over vlees zijn niet veranderd, maar haar leven wel.

Na vegetariër te zijn geweest, eet Stefanie nu al 15 jaar vlees. Haar gedachten over vlees zijn niet veranderd, maar haar leven wel.

 

 

 

 

 

Voordat ik bij Dirk introk was ik vegetariër.
Dirk houdt van vlees. Aan het begin van onze relatie wilde hij voor mij koken.
‘Ben je nog vegetariër?’ vroeg hij.
Bij een bevestigend antwoord zei hij: ‘Dan wacht ik nog wel even.’
Hij wist blijkbaar hoe slap ik daarin was.
Intussen eet ik al bijna vijftien jaar weer vlees. Ik ben geen enorme vleeseter, maar elke dag vegetarisch en verantwoord koken valt niet mee. Zeker niet, omdat er in ons grote gezin dan dubbel gekookt zou moeten worden.

Thuis eten we dus vlees. Alleen Deborah vindt het vaak niet lekker. Zij krijgt meestal een minuscuul stukje van een burger, schnitzel of worstje. Een banale knakworst of hamburger lust ze wel.

‘Van wat voor dier is dit?’ vraagt Faith als ze een stukje vlees aan haar vork prikt.
‘Van een koe.’
‘Hoe maken ze die dood?’
‘Kunnen we eerst even eten!’ zeg ik laf als er een Friese koe in mijn gedachten verschijnt. Ik wil het beest niet associëren met mijn runderlapje.
Faith eet met smaak verder. Adriana ook trouwens. Het vlees is als eerste uit haar bordje verdwenen.

Kleine kinderen houden van vlees. Niet alleen Adriana. Ook andere dreumesen vragen op verjaardagen naar stukjes worst en eten graag knakworstjes.

‘Mag ze een plakje worst?’ vaagt de slagersvrouw als ze mij een ritselzakje met rundergehakt overhandigt.
In het begin durfde Adriana de boterhamworst nauwelijks aan te nemen. Nu steekt ze haar handje al uit.
‘Is boterhamworst niet te vet voor dat kleine maagje?’ Vraag ik me bezorgd af. Toch laat ik het Adriana aannemen. Ze geniet er zo van. De slagersvrouw geniet tevens van ons meisje. Een aardige, belangstellende vrouw. Zij moet ook haar geld verdienen en werkt er hard voor.

Een week later rent Adriana naar de slagerswinkel als ik de boodschappen nog sta in te pakken in de supermarkt die het pand deelt met de slagerij.
‘Hoi Adriana’, hoor ik al, voordat ik zelf in zicht ben. Als ik achter haar aan kom, heeft Adriana al een plakje worst in haar handje.
‘Ik hoef dit keer geen vlees, hoor,’ verontschuldig ik me.
‘O, Adriana komt voor mij,’ zegt de slagersvrouw vrolijk.
Ik ga met een tevreden kind de slagerij uit.
Misschien word ik later als alle kinderen uit huis zijn weer vegetariër.
Ik kan Adriana dat onschuldige plakje boterhamworst toch niet afnemen?
Of ben ik nu hypocriet?