Annejet van der Zijl: ‘Ik voel een soort plicht tot optimisme’
9 maart 2020
Annejet van der Zijl (57) schrijft nu misschien immens populaire boeken, maar daar heeft ze hard voor moeten werken. En nu is ze zelfs gevraagd om het Boekenweekgeschenk te schrijven. “Het idee dat je het zelf moet doen, was goed voor mij.”
Annejet van der Zijl (57) schrijft nu misschien immens populaire boeken, maar daar heeft ze hard voor moeten werken. En nu is ze zelfs gevraagd om het Boekenweekgeschenk te schrijven. “Het idee dat je het zelf moet doen, was goed voor mij.”
Je kreeg het verhaal van Leon en Juliette aangereikt, las ik. Hoe ging dat?
“Ik kreeg een mailtje van een monumentenambtenaar uit Monster. Er is iets aan dit verhaal waardoor mensen erdoor gefascineerd raken, en hij was dat ook. Hij beheerde het graf van Leon en Juliette en vond dat er een boek over hen moest komen. Leon kwam uit Monster en ging naar het rijke Amerika om zijn fortuin te maken. Nederland is niet altijd een rijk land geweest, we waren in de negentiende eeuw het armste land van Europa. In Amerika werd Leon verliefd op Juliette, die daar als slavin werd geboren. Ze eindigde als burgemeestersvrouw in Nederland.”
Je krijgt vast meer mails. Waarom koos je voor dit verhaal?
“Toen ik de vraag kreeg om het Boekenweekgeschenk te schrijven, wilde ik iets schrijven wat ook jongeren aansprak, net als mijn boek Sonny Boy. Ik hoop dat jongeren door mijn Boekenweekgeschenk snappen dat Hollandse jonge mannen zoals Leon in feite ook ooit economisch bootvluchteling waren, en dat ze meer begrijpen van de achtergrond van de bruine en zwarte mensen in ons land. Het mooie aan geschiedenis is dat het zo relativeert. Ik ben lerarendochter, ik wil dat mijn boeken ergens toe dienen.”
Leon en Juliette is ook een liefdesverhaal. Wat hebben ze fantastische namen.
“Ja, hoe toevallig was dat. Ik had de titel dus ook meteen. Het is een lief verhaal, het was goed voor mijn ziel. Zij waren zulke weerloze mensen in zo’n harde tijd, en toch hielden ze aan elkaar vast, tegen de buitenwereld in. De slavernij was bepalend voor hen. Ik wilde uitzoeken waarom blanke mensen in die tijd zo’n afschuwelijk instituut bleven verdedigen. Charleston, waar Leon en Juliette woonden, was geen stad vol sadisten. Het was puur economisch: de economie van het zuiden van Amerika draaide op slaven. Er was een kleine blanke bovenklasse, die niets kon en al generaties lang zo leefde. Ze vonden dat hen deze manier van leven niet kon worden afgepakt. Dat eindigde in de Amerikaanse burgeroorlog. De blanke elite hield met extreme wetgeving aan de slavernij vast om hun wereld te beschermen. Dat maakte het zo moeilijk voor Leon en Juliette.”
Want ze konden niet weg uit Charleston, he?
“Nee, Juliette mocht niet reizen en Leon mocht haar niet helpen met reizen, dan kreeg hij de doodstraf. Ze is uiteindelijk Amerika uit gesmokkeld, hun vijf kinderen ook. Het was moeilijk om dingen over Leon en Juliette te vinden, ook omdat ze zo lang geleden leefden. Maar dat vind ik heerlijk, om zo’n verhaal bij elkaar te puzzelen. Ik hou van de geschiedenis van de kleine mens in verhouding tot de grote geschiedenis. We worden meer door de geschiedenis gestuurd dan we beseffen. De tijdgeest en de economische situatie spelen een grote rol. Als je twintig bent, op de arbeidsmarkt komt en er is recessie, maakt dat ook tot wie je bent. Ik was achttien in 1980. Als je was afgestudeerd, ging je meteen naar de sociale dienst voor een uitkering. Niemand zat te wachten op ons, we werden de verloren generatie genoemd. Maar voor mensen die achttien waren in 1968 lagen de fantastische banen voor het oprapen. Dat vormt je persoonlijkheid.”
Hoe heeft dat jou gevormd?
“Ik heb geleerd om hard te werken. Niemand verwachtte iets van mij. Als ik iets wilde, kreeg ik het niet op een presenteerblaadje aangereikt. Ik ben dankbaar voor wat mij is gebeurd. Het idee dat je het zelf moet doen, was misschien goed voor mij. Ook al was het op dat moment niet zo leuk.”
Je moest lang van weinig geld rondkomen, je woonde tot je veertigste in een sociale huurwoning en moest de badkamer en keuken delen.
“Ja, ik woonde in een gelegaliseerd kraakpand, het was vrij primitief. Amsterdam was destijds een sleetse stad, vol junks die een fiets aan je wilden verkopen. Ik woonde samen met allemaal kunstenaars, wat wel heel leuk was, trouwens. Ik moest echt wennen toen ik later in een huis ging wonen dat helemaal van mij was. Dat fascineert mij: je kunt levensverhalen niet los zien van de wereld om je heen. Ik ben onlangs uit Amsterdam verhuisd, dat heeft ook te maken met de geweldig draaiende economie. Als die niet zo goed was geweest, had ik mijn huis niet zo goed kunnen verkopen en had ik nu niet in Bergen kunnen wonen.”
Hoe verging het je met de liefde?
“Ik ging altijd van het ene vriendje naar de andere. Tot ik Jo tegenkwam, met wie ik nu al meer dan twintig samen ben. Maar ik heb geen gezin.”
Hoe komt dat?
“Onze generatie werd gewaarschuwd om niet zwanger te raken. Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid, was de slogan. Toen ik me een kind kon veroorloven, was het te laat. Dat was geen bewuste keuze, zo is het gelopen. Als ik eerder een andere financiële situatie had gekregen, had ik misschien wel kinderen gekregen. Bij mij heeft zich dat opgevuld met mijn boeken. Pas toen mijn boeken goed gingen verkopen, heb ik een huis gekocht. En er kwam een hond, Toby.”
Wat betekent Toby voor jou?
“Ik ben helemaal gek van die hond. Ik vind het fijn om iets te hebben om voor te zorgen. Zo’n hond blijft een soort peuter van drie jaar oud, Toby is zo vrolijk en gezellig. Ik verlies me nogal in mijn werk, maar het is ongezond om alleen maar te werken. Dan hoor ik opeens een diepe zucht naast mij, zo van: “Het is allemaal leuk en aardig met die boeken, maar volgens mij moeten we naar buiten.” Ik ben een buitenmens, ik hou van bomen, de duinen en de zee. Al had ik nooit gedacht dat ik Amsterdam uit zou gaan. Maar een mens kiest met zijn voeten, zeggen ze. Dat vind ik altijd zo’n mooie kreet. Je moet kijken naar waar je blij van wordt, dat geeft aan wat je wilt. Ik had een vakantiehuisje in Egmond. Als ik terugkwam van een lezing, zag ik de afslag Amsterdam-Centrum. Dan dacht ik: ik kan nu de Jordaan in rijden en een half uur zoeken naar een parkeerplek, of ik kan naar Egmond, dan slaap ik naast mijn eigen dennenboom die zo lekker ruist. Ik reed altijd door.”
In Zomergasten vertelde je dat je bent geboren als de helft van een tweeling, maar dat je broertje vlak na de geboorte is overleden. Door puur toeval ben jij blijven leven, en dat maakt dat jij vindt dat jij er wat van moet maken, zei je.
“Ja, dat leg ik mezelf op. Ik hoef geen succes te zijn in de ogen van de wereld, maar ik wil wel goed doen wat ik doe. Het leven is een geschenk. Natuurlijk zijn dingen soms moeilijk, maar ik voel wel een soort plicht tot optimisme. Ook nu ik zelf op een leeftijd kom dat mensen om je heen gaan overlijden.”
Jij hebt ook een vriendin die is overleden, toch?
“Ja. Dat is het ergste wat me is overkomen in mijn leven. Het is nu twee jaar geleden, zij was mijn beste vriendin. Karin heb ik ontmoet toen ik negentien was. We ontmoetten elkaar in ons eerste studiejaar in Amsterdam en vanaf het begin waren we gezworen vriendinnen. Dat zijn we ook altijd gebleven. Tot er in de vroege ochtend een telefoontje kwam uit Tenerife. Dat ze tijdens een bergwandeling gevallen was en dood was. Daar ben ik erg van uit mijn doen geweest. Ik heb dat ervaren als een soort rotsblok dat zomaar voor me in mijn leven viel, er was helemaal niets meer aan te doen. Ik miste haar verschrikkelijk, omdat ze was wie ze was. Tot mijn geluk bleek ik nog veel andere lieve vrienden te hebben. Er is zo’n mooie uitspraak: het universum houdt niet van vacuüms. Als er een gat valt, wordt het weer gevuld. Er zijn inderdaad mensen die ik nu veel vaker zie. Maar zoals zij was, was redelijk uniek. Dat is weg. Zoals zij praatte… Ik hoef mijn ogen maar dicht te doen en ze loopt hier binnen. Ik vind het ook jammer dat zij haar leven niet kan afmaken. We zijn samen volwassen geworden, gingen samen uit, deelden onze liefdesavonturen. We vonden het leven samen uit. We hadden altijd gedacht dat we op ons tachtigste samen zouden eindigen op een cruiseschip. En dat we dan nog precies zo met elkaar zouden praten als toen. Ik heb nog een foto van haar van de laatste keer dat ze bij mij op bezoek was, toen zaten we hier vlakbij, aan het strand.”
Woonde zij niet in Nederland?
“Nee, ze was half-Noors en is na haar studie terug naar Noorwegen gegaan. Bij iemand anders was die vriendschap misschien verwaterd, maar wij waren elkaars veilige plek. Oslo is een kleine stad, en zij kon mij alles vertellen omdat ik de personen om wie het ging, toch nooit sprak. We zagen elkaar vaak. Ze was de dochter van een piloot en een stewardess en kon bijna gratis reizen. Ze kwam in het begin bijna elk weekend naar Amsterdam en logeerde bij mij. Ik vind het nog steeds heel verdrietig dat ik nu eindelijk in mijn nieuwe huis een mooie logeerkamer heb, en dat zij daar nooit kan logeren. Ik kon ook geen afscheid nemen.”
Je kon geen afscheid nemen?
“Er was wel een begrafenis, maar veel later, omdat ze in het buitenland is overleden. De begrafenis was in het Noors, dus dat kon ik niet volgen. Ik vond het echt een nachtmerrie. Het is zo jammer dat zij niet meer bij alles is wat ik meemaak. Ook bij dit interview, voor het blad Vriendin dus, denk ik aan haar. Vriendinnen zijn voor mij altijd belangrijk geweest. Bij mijn signeersessies zie ik ook vaak vriendinnen. Vrouwen die lang vriendin zijn, worden altijd een beetje elkaars type. Dat hadden Karin en ik ook. We leken niet op elkaar, maar iedereen zag meteen dat wij elkaar hoorden. Als ik dat nu zie bij andere vrouwen, hebben ze altijd iets glanzends. Dan denk ik: o ja, dat had ik ook met Karin. Dan haalde ik haar op van Schiphol en waren we helemaal blij. Een schrale troost: ik heb het wel meegemaakt. Ik was absoluut een ander iemand geweest zonder haar. Zij heeft zo’n invloed op me gehad. Ze stond zo altijd aan mijn kant. Ik ook aan de hare, trouwens. We hadden een onverwoestbare loyaliteit. Ik pak nog even die foto, dan zie je het.”
Wat een knappe vrouw.
“Ja, ze was mooi. Ze heeft mij ook gerestyled. Ik was zo’n meisje die helemaal niet om kleren gaf. Toen ik promoveerde hield ze een mooie toespraak. Ze zei: ‘Toen ik Annejet tegenkwam, dacht ik: Wat een knap meisje, maar ze doet er niets mee.’ Nou, daar heeft Karin wel wat aan veranderd. Als ze naar Nederland kwam, zei ze: ‘Wij gaan nú winkelen.’ Zij was nu ook absoluut naar Nederland gekomen om te zorgen dat ik er bij het Boekenbal een beetje behoorlijk uitzag. Ze heeft me voor het Boekenbal ook weleens een jurk toegestuurd. We hadden toch dezelfde maat. Ik denk dat veel vrouwen dit zullen herkennen. Het is ontzettend fijn om een hartsvriendin te hebben.”