Autje groeide op met 13 broers en zussen, zonder moeder: ‘Mijn vader heeft het in zijn eentje perfect gedaan’

Autje was zeven toen haar moeder overleed. Samen met haar vader en dertien broers en zussen probeerden ze er het beste van te maken: “Pas toen ik zelf moeder werd, realiseerde ik me hoe knap het is dat wij als gezin overeind zijn gebleven.”

Autje was zeven toen haar moeder overleed. Samen met haar vader en dertien broers en zussen probeerden ze er het beste van te maken: “Pas toen ik zelf moeder werd, realiseerde ik me hoe knap het is dat wij als gezin overeind zijn gebleven.”

Indonesië

De ouders van Autje – Petrus en Salomina – komen allebei uit Porto Saparua Maluku, Indonesië. Petrus was daar vanaf zijn achttiende KNIL-militair en vocht mee aan de zijde van Nederland tegen Indische onafhankelijkheidsstrijders. Politiek geëngageerd was hij totaal niet. Hij deed wat hem werd gevraagd. Dus toen Indonesië na de oorlog onafhankelijk werd verklaard en het voor hem niet meer veilig was op Ambon, vluchtte hij met zijn gezin naar Nederland. De vader van Autje had een uur de tijd om alles te verzamelen wat hij wilde meenemen. Dat werden zijn vrouw en toen nog vijf kinderen, een zesde kind werd op de boot hiernaartoe geboren. Autje is nummer negen. Zij kwam ter wereld in Ede. Eén van de plekken waar het gezin korte tijd verbleef na aankomst in Nederland.

Elk jaar een nieuw kind

Autje: “Mijn ouders hebben de eerste jaren in Nederland overal en nergens gewoond. Te beginnen in kamp Westerbork in Assen waar alle KNIL-militairen met hun gezinnen werden ondergebracht. Vervolgens trokken we telkens naar de plek waar mijn vader werk vond. De verandering van woonomgeving hoorde erbij. Ik heb dat nooit erg gevonden. Misschien omdat ik nog heel jong was en me nog niet zoveel hechtte aan een omgeving of vriendinnetjes. Er was slechts één constante in ons leven: elk jaar baarde moeder een nieuw kind. En dat terwijl ze ziekelijk was. Mijn moeder kreeg open tuberculose. Waarschijnlijk door de slechte huisvesting in onder andere kamp Vosseveld.

Ze werd behandeld in een sanatorium in Soest. Als kind mochten we niet naar haar toe vanwege besmettingsgevaar. Als mijn vader bij haar op bezoek ging, mochten we soms mee tot aan de deur. Daar moesten we wachten terwijl mijn vader naar binnen ging. Even later stond mijn moeder dan voor het raam naar ons te zwaaien. Misschien maakte dat alles nog erger. Want natuurlijk wilde ik op zo’n moment niet buiten blijven staan zwaaien. Ik wilde ook naar binnen. Bij mijn moeder op schoot zitten, haar knuffelen en vertellen over wat ik allemaal meemaakte. Maar dat ging niet. Op een van die keren dat ik daar buiten voor het sanatorium stond te zwaaien, kreeg ik een pop met een tasje. In dat tasje zat een dubbeltje, als troost.”

Moeder als grote afwezige

Autjes moeder werd niet beter. Ze stierf toen Autje zeven was. “Wat ik nog weet, is dat de politie aan de deur stond om ons te vertellen dat we zo snel mogelijk naar het ziekenhuis moesten. Voordat we daar met z’n allen waren, was mijn moeder al overleden. 41 jaar was ze pas. Vreselijk. Mijn zussen waren helemaal overstuur. Ikzelf was ook verdrietig, maar meer omdat ik zag hoeveel moeite mijn zussen ermee hadden. Voor mij veranderde er niet zoveel. Mijn moeder was tot dan toe altijd al de grote afwezige in mijn jeugd. Ik heb haar nauwelijks gezond meegemaakt. Door haar ziekte was ze vaker niet dat wel thuis. Daardoor hebben we nauwelijks de kans gekregen een band op te bouwen. Ze was vooral heel lief en bezorgd om haar kroost, hoor ik vaak van broers en zussen boven mij. Ze moet zich tijdens haar ziekbed vaak hebben afgevraagd: hoe moet het verder met mijn kinderen als ik er niet meer ben?

Op haar begrafenis zeiden een paar mensen tegen mijn vader: ‘Petrus, dit kun je niet in je eentje klaren. Er zit niets anders op: jouw kinderen moeten naar een kindertehuis.’ Mijn vader vond dat verschrikkelijk. Thuis zei hij direct tegen ons: ‘Niemand gaat naar een kindertehuis. Ik zal laten zien dat dát niet hoeft.’ Mijn vader hield woord. Hij draaide ploegendiensten in de fabriek en als hij thuiskwam, was hij voor ons vader en moeder tegelijk.”

Lees ook: Miranda komt uit een groot gezin met dertien kinderen

Elkaar opvoeden

De oudste zus van Autje, Coba, was al getrouwd en ook een broer woonde niet meer thuis. Verder waren er – toen haar moeder ziek werd – drie kinderen, Henk, Octo en Hilly, ondergebracht bij andere (pleeg)gezinnen. De moeder van Autje wilde graag dat dat zo bleef na haar dood, al had vader de kinderen het liefst daags na de begrafenis opgehaald. Uiteindelijk waren er dus negen kinderen thuis om voor te zorgen.

David, toen zeventien jaar, en zus Francien die toen net tien was, namen de leiding. Zij leerden de kleintjes, onder wie Autje, veters strikken, schoonmaken, wassen en koken. “We hadden geen vaste routines, maar moesten natuurlijk wel allemaal meehelpen. De één kookte, de ander deed de was, ruimde op of ging stofzuigen. Er was altijd wel iets te doen. Als we uit school kwamen, zat er geen moeder klaar met een lekker kopje thee. Nee, dan was het: ‘Haal jij even een boodschap?’ Of: ‘Help je even mee met het eten voorbereiden?’ Daarna mocht ik buitenspelen.

Ik kan me niet herinneren dat ik ooit in opstand ben gekomen. Op de een of andere manier accepteerde ik het dat mijn oudere broer en zus mij opvoedden. Ik was daar oké mee. Ikzelf mocht op mijn beurt de broertjes en het zusje onder mij weer dingen bijbrengen. Er waren bij ons niet veel regels, maar eten deden we altijd samen. En we mochten pas van tafel als iedereen zijn eten op had. Daarna werd er vaak muziek gemaakt, gezongen. Het was geen treurige toestand, integendeel. Er werden grappen gemaakt, er werd gelachen. Mijn vader zei wel altijd: ‘Het is belangrijk dat jullie altijd op elkaar letten.’ Dat deden we en doen we nu nog steeds.

Mijn vader lette ook goed op ons. Als hij thuiskwam van een late ploegendienst, ging hij alle kinderkamers langs om te kijken of hij niemand miste. Als dat het geval was, maakte hij iedereen wakker. Eén keer was hij de jongste, Martin van vier, kwijt. Hij sliep vaak bij de meisjes omdat hij de warmte van een moeder miste en dat bij ons zocht. Maar die avond hadden we tegen hem gezegd: ‘Martin, je bent nu oud genoeg om in je eigen bed te slapen.’ Hij was zo verdrietig, dat hij zich had verstopt in de gangkast en daar in slaap viel. Uiteindelijk mocht hij de dag erna weer bij ons slapen.”

Even slikken

Autje, die veel op haar moeder schijnt te lijken, is dol op haar vader. Ze zorgde ervoor dat ze zodra ze Bert, de liefde van haar leven ontmoette, dicht bij haar vader in de buurt bleef wonen. Ze vond een baan als voedingsassistente in het ziekenhuis en werd zwanger. Haar zussen Ann en Francien boden aan voor de baby te zorgen zodat Autje kon blijven werken. “Zo gaat dat bij ons. Zelfs nu we allemaal al lang en breed volwassen zijn, kijken we naar elkaar om en zijn we er voor de ander. Mijn zus, die zelf net een tweeling had gekregen, vond het geen probleem om op mijn werkdagen ook op mijn zoon Jaël te passen. Zo lief.

Eigenlijk dacht ik pas toen ik zelf moeder werd voor het eerst echt na over mijn eigen moeder. Ik probeerde me voor te stellen hoe het voor haar geweest moest zijn. Hoe eenzaam moet zij zich hebben gevoeld? De Molukse gemeenschap in Nederland is best groot, maar mijn moeder had hier geen directe familie. En als je dan ook nog je kinderen moet missen omdat je een besmettelijke ziekte hebt… Een drama. Ik miste haar voor het eerst echt toen ikzelf moeder werd. Ik wilde mijn babygeluk delen met haar. En had vragen over het moederschap. Natuurlijk kon ik die ook aan mijn zussen stellen, maar iets delen met je moeder is toch anders, denk ik.

Laatst was ik bij een vriendin die een heerlijk Molukse maaltijd aan het koken was. Ik vroeg of ik het recept mocht hebben. ‘Dat kan ik je niet geven’, zei die vriendin. ‘Het is een geheim recept dat ik van mijn moeder heb geleerd.’ Toen moest ik wel even slikken. Gelukkig heeft een zus mij de appelcake leren bakken waar onze familie befaamd om staat. Voor de rest haal ik Molukse recepten uit boeken. En ben ik al meerdere keren naar Indonesië geweest om familie te bezoeken. Daar doe ik dan ook altijd allerlei kookideeën op.”

Soort verlatingsangst

“Inmiddels is mijn zoon volwassen en de familie behoorlijk uitgedijd. Afgelopen jaar werd het 131ste familielid in Nederland geboren. De meeste broers en zussen woonden na hun trouwen nog steeds dicht bij elkaar. In een kringetje om hun vader, die nu alweer heel wat jaren dood is. “Mijn vader maakte altijd een rondje langs zijn kinderen. Dat vond hij leuk. Bij de één maakte hij een praatje, bij de ander dronk hij koffie of at hij wat mee. Ik hing ontzettend aan hem. Dat merkte ik toen ik voor de eerste keer alleen op vakantie ging. Ik was misschien twintig en had last van heimwee. Echt buikpijn. Lichamelijk ziek omdat ik mijn vader miste. Veel eerder dan gepland was ik weer thuis. Ik vermoed dat de heimwee bij mij alles te maken heeft met wat ik vroeger heb meegemaakt. Een soort van verlatingsangst. Ik was bang ook mijn vader kwijt te raken. Toen hij overleed – hij was inmiddels 78 jaar en zijn lichaam was op – heb ik een jaar lang verdriet gehad. Daarna was het over. Ook mijn heimwee.

De kinderen die niet bij ons zijn opgegroeid, horen er ook gewoon bij. We hebben later als volwassenen nog een hechte band gekregen met elkaar. Ook mijn vader heeft verloren jaren kunnen inhalen. Als we bij elkaar zitten, vergelijken we weleens onze jeugdjaren. Hen heeft het financieel aan niets ontbroken, terwijl wij het in dat opzicht niet makkelijk hebben gehad. We hadden niks. En toch zijn ze jaloers op ons. Omdat we warme herinneringen koesteren aan onze jeugd. Ze zien hoe sterk we met elkaar verbonden zijn. Die onderlinge saamhorigheid is blijkbaar jaloersmakend. Henk, één van de broers die ergens anders opgroeide, liep op z’n vijftiende weg bij dat pleeggezin. Hij kwam naar ons toe en werd met open armen ontvangen. Af en toe heeft hij het er nog weleens over. Dan zegt hij: ‘Ik kwam in een warm bad terecht.’ Toen zijn pleegvader hem weer kwam ophalen, wilde hij niet meer met hem mee. Mijn vader zei toen: ‘Henk blijft vanaf nu bij ons.’ Een meer of minder maakte niet uit. Mijn vader was sowieso gastvrij. De deur stond altijd wagenwijd open, voor iedereen. Het credo thuis was: ‘Je moet meer geven, dan nemen. Als iedereen dat doet, komt niemand iets tekort.’”

Eigen jeugd compenseren

Al komt Autje uit een groot gezin, zelf kreeg ze uiteindelijk maar één zoon. En heeft ze nu ‘slechts’ één kleinzoon Jayden. “Dat ik maar één kind heb gekregen, is zo gelopen. Jaël heeft het aan niets ontbroken. Alsof ik iets moest compenseren uit mijn eigen jeugd. Ik gunde hem die onbezorgde jeugd. Wilde alleen het beste voor hem. Ook mijn kleinzoon verwen ik. Oma’s mogen dat, toch? Ik ben megatrots op de grote familie die ik vorm met broers en zussen, hun aanhang en kinderen. We komen eens per jaar bij elkaar voor de familiedag. Als er maar vijftig aanmeldingen zijn, gaat het feest niet door. Pas bij tachtig is er een go. De laatste jaren zien we elkaar op een boerderij hier in Winterswijk, waar de meesten van ons in de buurt wonen. Op zo’n dag worden er herinneringen opgehaald, er wordt gelachen, gegeten, gezongen en gedanst. Die vrolijke sfeer typeert onze familie wel. Zet je ons bij elkaar, dan is het altijd feest.”

Lees ook: schippersvrouw Jantina heeft zeven kinderen: ‘Thuis is waar we samen zijn’