gelukkig leven

Van scheiden tot die diagnose: 7x eindelijk verlost

O, de heerlijke opluchting als die vreselijke buren verhuizen, de chronische pijn verdwijnt of je eindelijk de stap durft te nemen om te scheiden.

‘Toen ik mijn ontslag indiende, belde de regiomanager: of er nog iets gedaan kon worden om mij te behouden?’

Sien (47): “Niets, maar dan ook niets, deed ik goed in de ogen van mijn manager Okky. Ik vond mijn werk in de catering hartstikke leuk, maar Okky maakte dat ik er met een steen in mijn maag naartoe ging. De manier waarop ik de broodjes sneed en belegde of de salades op het buffet zette, hoe ik koffie maakte, hoe ik met gasten omging, hoe ik drankjes uitserveerde tijdens borrels – niets was ooit goed. Altijd had ze commentaar, tot de kleinste details aan toe. Het viel collega’s ook op, sommigen zeiden dat ze zich door mij bedreigd voelde, want als zij op vakantie was, verving ik haar als manager – niet haar keuze, maar bepaald door de regiomanager – en dan was de klant altijd erg over mij te spreken. Maar Okky was de manager, daar tornde niemand aan.
De situatie werd zo nijpend dat ik besloot mijn baan op te zeggen. Okky leek wel manisch, ze hakte de halve dag op me in, ik ging aan alles twijfelen. Toen ik mijn ontslag indiende, belde de regiomanager: of er nog iets gedaan kon worden om mij te behouden? Haar ontslaan zei ik, ik had toch niets meer te verliezen. De regiomanager vroeg om een persoonlijk gesprek en daar gooide ik alles op tafel. Hij schrok, dat kon ik zien, hij had nooit iets gemerkt.
Na dat gesprek duurde het niet lang of Okky werd overgeplaatst naar een andere locatie. Ik kreeg loonsverhoging en de managersfunctie aangeboden. Hoewel het niet mijn intentie was bij het opzeggen – ik had zelfs al bijna een andere baan – was ik enorm blij. Nu ga ik elke dag fluitend naar mijn werk, geniet van wat ik doe en heb me voorgenomen me nooit meer zo te laten behandelen.”

‘Mijn man keek me verbijsterd aan bij die belofte – ik hou niet eens van honden’

Geke (51): “Het was het laatste wat ik voor mijn oude tante kon doen, en natuurlijk beloofde ik het haar op haar sterfbed: ik zou na haar dood voor haar hond Coco zorgen. Coco was een middenmaat vuilnisbakkie, ooit gered uit een Roemeens asiel. Coco was amper gesocialiseerd, semi-zindelijk en nu, op zijn tiende, angstig, schichtig en explosief naar vreemden. Maar ja, mijn tante hield van hem en ik van haar en ik kon het verdriet en de bezorgdheid in haar ogen niet aanzien. Mijn man keek me verbijsterd aan bij die belofte – ik hou niet eens van honden. En een niet goed opgevoede, niet zo zindelijke, angstige, bedelende hond met verlatingsangst paste niet in ons gezin met twee banen en twee pubers. Maar ik zou wel een oplossing vinden, zei ik overmand door verdriet.
Het werd op z’n zachtst gezegd geen succes. Coco poepte elke dag in huis, sloopte meubels, stal eten van onze borden en uit de kastjes, vloog bezoek aan of dook plassend van angst onder de bank en kon niet mee met de uitlaatservice, dus moest ik altijd iemand inschakelen. Mijn man smeekte me om hem naar het asiel te brengen, maar ik kón het niet. Hij was al tien, hij zou vast niet lang meer leven, dacht ik, en ik negeerde het zware gevoel waarmee ik opstond, naar huis ging of bezoek ontving. Ik voelde me schuldig naar mijn gezin, mijn tante en de hond zelf, maar wat moest ik doen?
En toen kwam het moment dat ik een bult voelde bij Coco, naar de dierenarts ging en hij, op zijn veertiende, uitgezaaide kanker bleek te hebben. Hem laten inslapen was de meest humane beslissing die we konden nemen, zei de dierenarts met een zware stem. Ik knikte bedrukt, maar voelde ongelooflijke opluchting. Ik had het gedaan, ik had de eindstreep met hem behaald, ik had mijn belofte aan mijn tante gehouden.
Gek genoeg zat ik toch met tranen in mijn ogen bij die laatste blaf en die oogjes die langzaam dichtvielen, maar dat was van korte duur. Want toen ik de volgende ochtend geen poep van de parketvloer hoefde te boenen en ik bezoek kon ontvangen zonder bang te zijn dat Coco hen aanvloeg, voelde ik me ongelooflijk bevrijd.”

‘Wat hij deed, weet ik nog steeds niet precies, maar na twee behandelingen kon ik die man wel zoenen’

Tineke (60): “Het begon van de ene op de andere dag: hoofdpijn alsof iemand een bijl in mijn schedel had geplant. Vreselijk, ik kon alleen nog maar liggen. Dat duurde een week, twee weken, een maand. De huisarts stuurde me naar de neuroloog, maar alle onderzoeken ten spijt werd er niets gevonden. Er werd gesproken over ermee leren leven, maar dat zou betekenen dat ik tachtig procent van wat ik leuk vond, moest opgeven. Geen oppasdagen op de kleinkinderen, geen werk, geen hobby’s, geen sport – álles werd door die pijn overschaduwd of ronduit onmogelijk.
En toen kreeg ik via via de tip dat het weleens een wervel zou kunnen zijn. Daar was ik al op onderzocht, dus ik had er weinig vertrouwen in. Maar goed, ik maakte een afspraak met de manueel therapeut die me was aangeraden. En wat hij deed, weet ik nog steeds niet precies, maar na twee behandelingen kon ik die man wel zoenen. De pijn werd minder, nog eens een maand later was ik eraf. De huisarts wist niet wat hij hoorde, maar ik was het levende bewijs dat het echt had geholpen. Nu geniet ik, ook al is het het grootste cliché ooit, veel meer van al die kleine dingen die ik weer kan en die ik eerst voor lief nam.”

‘Ik heb gehuild van geluk toen er een tekoopbord in de tuin stond’

Willemijn (36): “Het moment dat ik de hand schudde van Tosca, onze nieuwe buurvrouw, wist ik meteen: wij worden geen vrienden. Zuur en zuinig keek ze eerst naar mij en daarna naar onze zoon van toen drie en onze babydochter. ‘Ah, kinderen’, was het enige wat ze zei. En Tosca hield, net als haar man Gert, niet van kinderen. Waarom je dan in een kinderrijke buurt gaat wonen, is mij een raadsel.
O-ver-al zeurden Tosca en Gert over. Als onze auto niet netjes genoeg geparkeerd stond, zat er een briefje onder de ruit. Speelde onze zoon op straat, dan sprak Tosca hem altijd ergens op aan. Meerdere keren per week kwam vooral zij, soms hij, aan de deur met een klacht. Onze kat miauwde te luid, we sloegen de achterdeur te hard dicht, zij hadden onze televisie gehoord (zelfs als we niet eens thuis waren), onze vrienden lachten te hard. Toen we de verjaardag van onze dochter vierden, belden ze de politie vanwege geluidsoverlast. Het was zeven uur ’s avonds en ja, er waren kinderen die lol maakten, maar overlást? Zelfs de agent die in onze tuin stond, schaamde zich een beetje.
Maar het doet iets met je, die voortdurend spiedende oogjes naar wat je verkeerd doet, het gevoel dat je constant wordt beoordeeld, het commentaar dat op een gegeven moment in je hoofd gaat zitten. Ik sliep vaak slecht, voelde me bedrukt en onvrij. Ik wilde verhuizen, ook al hield ik van ons huis en van de buurt. Mijn man stond erboven, noemde haar ‘die zure trol’ en deed waar hij zin in had. Maar ik kon dat niet.
En net toen ik ons huis wilde laten taxeren, stond er een tekoopbord in de tuin van Tosca en Gert. Ik heb gehuild van geluk. Het huis was snel verkocht, drie maanden later waren ze weg. Nu wonen we naast het leukste gezin op aarde. Elke keer als ik de achterdeur dichtdoe, de televisie aanzet of met vrienden in de tuin zit, voel ik weer die opluchting dat ik van die spiedende oogjes verlost ben.”

‘En toen, ineens, was daar Elise, die als een blok voor mijn zoon viel’

Erna (59): “De prijzen van koophuizen, de wachtlijsten voor een huurhuis, banen die in zijn sector niet te krijgen zijn – er zijn redenen genoeg waarom mijn zoon op zijn 32ste nog thuis woonde. Maar ik moet eerlijk zijn: zijn gebrek aan werklust, discipline en doorzettingsvermogen hielpen ook niet mee. Plus het feit dat hij het wel prima vond als de koelkast gevuld was, het huis schoon en het bedje opgemaakt. ‘Wees eens harder voor hem’, zei mijn ex heel vaak, maar ik ben nu eenmaal zacht en zorgzaam. En dus bleef hij en bleef hij, probeerde vele baantjes waar hij ofwel te hard moest werken, ofwel te weinig betaald kreeg ofwel ‘het gewoon niet voelde’, en dan zat hij weer op mijn bank. Of lag, meestal. Terwijl ik verlangde naar tijd en ruimte voor mezelf want zo’n grote man ís er altijd, zijn aanwezigheid begon verstikkend te werken. Maar ja, krijg je eigen kind maar eens weg.
En toen, ineens, was daar Elise. Een lieverd met een groot hart, een goede baan én een koophuis, die als een blok voor mijn zoon viel. Ruim een jaar later gingen ze samenwonen. Ik heb de vlag uitgehangen, want Elise stelde één voorwaarde: hij moest wel een baan hebben. ‘Anders ligt-ie maar op de bank’, zei ze monter tegen mij. Ineens bleek het wél te kunnen en was die baan zo geregeld. Vorige maand heeft hij zijn spullen gepakt en is bij haar ingetrokken. Ik geniet me suf in mijn lege huis.”

‘Na die droom wist ik het ineens zeker: ik moest me laten opereren’

Louise (40): “Ooit waren ze de symbolen van mijn vrouwelijkheid en de voeding van mijn kinderen en om die reden hield ik van mijn borsten. Tot mijn moeder borstkanker kreeg, net als háár moeder, en er erfelijkheidsonderzoek werd gedaan. Wat bleek: ook ik was drager van het BRCA2-gen, het gen dat je risico op borstkanker aanzienlijk verhoogt. De enige manier om dat risico te verlagen, is je borsten laten verwijderen. Vanaf dat moment hield ik niet meer van ze, maar zag ik ze als twee tikkende tijdbommen die me op een dag ziek zouden maken.
Maar amputatie, dat was nogal een stap. Een jaar lang liep ik twijfelend rond: opereren of het risico nemen? Ik vond het zó moeilijk. Tot ik een droom had waarin ik, heel luguber, mijn zoontjes op mijn eigen begrafenis zag en ik huilend wakker werd. Ik weet niet of het een voorspellende droom was en het maakt me ook niet uit, want vanaf dat moment was mijn gevoel anders. Ik moest me laten opereren, dat wist ik ineens zeker. Nog dezelfde week belde ik naar het ziekenhuis, twee maanden later ging ik onder het mes. Sindsdien voel ik me letterlijk verlost van de tijdbommen. De reconstructie is niet zo mooi als het ooit was, maar dat ik het voor mijn gezondheid heb gedaan, voelt onbetaalbaar.”

‘Ik kan weer ademhalen, voel me lichter, lach als ik opsta en als ik ga slapen’

Rinke (39): “Pas nu hij weg is, voel ik wat mijn ex met me deed. Ik kan weer ademhalen, voel me lichter, lach als ik opsta en als ik ga slapen. Hoor niet meer continu zijn stem in mijn hoofd die me vertelt wat ik verkeerd doe: het huis was vies en een rommel, de opvoeding liet ik versloffen, ik was dom en beperkt, dacht alleen maar aan mezelf en dat baantje van mij als juf, tja, dat leverde te weinig op om serieus te nemen.
Nu pas merk ik ook hoe die zware, donkere energie waarmee hij altijd thuiskwam, me in z’n greep had. Al jaren was ik niet meer gelukkig met hem, maar ja, twee kinderen en een geschiedenis samen, dat doe je niet zomaar weg. En ik durfde ook niet te scheiden. Als ik ging, zou hij mijn leven tot een hel maken, zo vertelde hij me.
Tot ik op het punt kwam dat ik overspannen en diep ongelukkig thuis kwam te zitten. Gebroken huilde ik bij de psycholoog dat ik niet meer kon. En voor het eerst voelde ik echt dat er geen andere weg was dan scheiden. Dus verzamelde ik alle hulp die ik kon krijgen en nam de sprong. Makkelijk was het niet, nog steeds niet, maar de lichtheid die ik nu voel, maakt dat het het allemaal waard is. Ik lach, dans en zing weer en voel me goed over mezelf, en dat zal niemand me ooit nog afpakken.”

Tekst: Mariëtte Middelbeek. Om privacyredenen zijn sommige namen veranderd. De echte namen zijn bekend bij de redactie.
Foto: Getty Images

Meer Vriendin? Volg ons op Facebook en Instagram. Je kunt je ook aanmelden voor onze wekelijkse Vriendin nieuwsbrief.