Francisca groeide op in een sekte: ‘Volgens de leiding had ik een zwart hart’
19 november 2018
Misschien denk je bij het woord sekte aan andere landen, maar ook in Nederland bestonden die. Francisca groeide op in sektarische geloofsgemeenschap. “Je identiteit werd bepaald door de groep, één iemand had de leiding en we werden gehersenspoeld.”
Misschien denk je bij het woord sekte aan andere landen, maar ook in Nederland bestonden die. Francisca groeide op in sektarische geloofsgemeenschap. “Je identiteit werd bepaald door de groep, één iemand had de leiding en we werden gehersenspoeld.”
Francisca (54): “Lange tijd vond ik het moeilijk om kinderfoto’s van mezelf te zien. Ik zag dan wel een schattig meisje, maar ook de geslotenheid die mij in de Bijbelkring altijd werd verweten. Tot mijn moeder me rond mijn vijfendertigste een babyfoto gaf waar ik als een heerlijk knuffelkind met een stralend koppie op sta. Ineens besefte ik: maar dit kind heeft toch helemaal geen zwart hart?! Voor het eerst kon ik mezelf anders zien. Ik was geen slecht kind, maar gewoon een meisje dat ontzettend haar best deed.”
Gehersenspoeld
“Ik ben opgegroeid in een sektarische geloofsgemeenschap. Zelf noem ik het liever geen sekte, want dat klinkt zo negatief en veel mensen uit die tijd leven nog. Maar het had wel alle kenmerken van een sekte. Je identiteit werd bepaald door de groep, één iemand had de leiding en we werden wel degelijk gehersenspoeld.
Om antwoord te vinden op levensvragen hadden mijn ouders zich aangesloten bij een Bijbelkring aan huis. Ik ben zelfs vernoemd naar de leidster, Jopie. Toen ik werd geboren, zaten mijn ouders er al diep in. We waren vaker daar dan thuis. Bloedbanden telden niet voor de Kring. Ik had wel een goede verstandhouding met mijn ouders, maar zij mochten niet speciaal zijn voor mij. De leiding had meer over mij te zeggen dan zij. De Kring was als een familie, de volwassenen voedden mij mee op, gaven me eten, pasten op mij. Daardoor miste ik een veilige hechting met mijn moeder en was ik vaak angstig.
Op mijn twaalfde verhuisde ons gezin, met na mij nog vijf broertjes en zusjes, naar een woning vlak bij de leidster. Er werden steeds meer woningen opgekocht, tot we in twee straten een cluster huizen bezaten. De kern van de groep bestond uit de leidster met haar man, meerdere gezinnen en een aantal losse individuen. In totaal zo’n dertig mensen. De leidster was een charismatische vrouw die geen tegenspraak duldde. Zij bepaalde alles: wat je at, hoe je je huis inrichtte, wat voor kleding je droeg, hoe je je haar liet knippen. Ook alle vrije tijd werd ingevuld. Op dinsdagavond had ik bijvoorbeeld naailes, op vrijdagavond zong ik in het koor en op woensdag en in het weekend was er Bijbelkring. Soms werd er op een avond een stuk koe uitgebeend en maakten we gehaktballen. We gingen ook met elkaar op vakantie naar Zuid-Limburg.”
Anders dan anderen
“Dat wij anders leefden dan de meeste mensen, merkte ik al vrij jong. Met Sinterklaas kregen alle kinderen uit mijn klas cadeautjes, behalve ik. In de Kring werd mij uitgelegd dat Sinterklaas een verklede meneer was; de enige die wél alles van ons wist, was God. Naar de klas bracht ik de roze multomap mee die ik op school had gekregen. Mijn klasgenootjes keken mij raar aan; die multomap had toch iedereen? Hoezo had ik dat gekregen? Aan kerstbomen deden we ook niet, we vierden alleen de geboorte van Jezus. Mijn verjaardag vierde ik uitsluitend binnen de Kring. Een partijtje met vriendinnetjes of klasgenoten was er niet bij, ik kwam ook niet bij hen. Televisie en popmuziek waren verboden, want daarmee haalde je ‘de wereld’ in huis, met alle verleidingen van dien.
Wat wij hadden, was het ware geloof. Dat voelde voor mij ook echt zo. Ik voelde me een soort van verheven. Eén keer vroeg ik aan mijn moeder hoe het kon dat mensen met andere geloven óók zeiden dat hun geloof het ware was. Mijn moeder antwoordde dat God dat nog wel in orde zou maken bij die mensen.”
Een zwart hart
“Het doel van onze Kring was een ‘overgegeven leven’ te leiden. Je ‘ik’ moest dood zijn, zodat de Heilige Geest door jou heen kon leven. Je mocht dus niets begeren of wensen en geen uitgesproken voorkeuren, meningen of talenten hebben. Als lid van de Kring moest je gebroken worden. Zo noemde de leidster het letterlijk. Kinderen moesten voor hun eerste jaar gehoorzaamheid geleerd hebben. Een kind tuchtigen werd gezien als teken van liefde. Kinderen die niet wilden deugen, kregen lijfstraffen. Ik herinner me een meisje van vier dat ’s middags haar bedje uit kwam. Zij kreeg ervan langs met de pollepel en de hele groep keek toe. Ik had daar geen gedachten over. Het ging zo. Vervolgens moest ze een lange broek aan om haar bont en blauwe benen te verbergen. Andere mensen mochten het niet zien, we mochten er ook niet over praten, want ‘de wereld’ zou het verkeerd begrijpen. Zelf kreeg ik gelukkig weinig slaag, omdat ik meestal braaf was.
Als kind ging ik verplicht naar de ‘kinderclub’, de bijbelclub voor kinderen. Daar kreeg ik steevast te horen dat ik open moest zijn. Ik moest praten over mezelf, met name over wat ik niet goed deed. Dat vond ik moeilijk, want ik wist nooit wat ik moest zeggen. En dat werd mij verweten. ‘Waarom ben je zo stil?’ werd er dan gevraagd. Ik was te gesloten en deed niet goed mee, kortom: ik leefde niet zoals God wilde. Volgens de leiding had ik een zwart hart. Zo heette dat bij kinderen. Mijn hart was zwart van de zonden. En ik wist niet wat ik daaraan kon doen. Mijn leeftijdsgenootje Esther was mijn voorbeeld, zij was veel spontaner en spraakzamer. Ik hield onbewust een stukje van mezelf intact en dat mocht niet.”
De hele dag schietgebedjes
“Het gekke is dat je geen vragen stelt als je in een sekte geboren wordt. Ik werd van kleins af aan volgzaam gemaakt. Als ik me ellendig voelde, dacht ik dat het mijn eigen schuld was. Ik leidde immers geen ‘overgegeven leven’. Ook als tiener en twintiger had ik die nare Bijbelkring. Studeren werd mijn vlucht. Ik ging de hbo analistenopleiding doen. Als ik huiswerk maakte, was ik een soort van onaanraakbaar. Maar hoge cijfers halen was ook niet goed; te veel ego.
Na mijn studie ging ik in een appartement wonen met een meisje uit de Kring. Dat werd ons zo opgelegd. Ik ging werken als laboratoriumanalist, had leuke collega’s en werd gewaardeerd. Als ik weleens vertelde over thuis, moesten mensen lachen om mijn verhalen. Gehaktballen draaien met z’n allen? Wat kregen we nou? Zelf bleef ik het normaal vinden. Wat mijn collega’s niet wisten, was dat ik soms de halve werkdag schietgebedjes deed: of de Heilige Geest alsjeblieft in me wilde komen als ik die avond bidstond had. Eén collega informeerde of het wel goed met me ging bij die sekte. ‘Natuurlijk gaat het goed,’ zei ik, ‘het is heus geen sekte, hoor.’”
Dit verhaal komt uit Vriendin 47.