Knof is verdwaald…
14 mei 2012
In een vreemde stad kun je zomaar de verkeerde kant op lopen, maar wat doe je dan als iemand je de weg vraagt en je eigenlijk niet wilt zeggen dat je zelf ook kansloos verdwaald bent?
In een vreemde stad kun je zomaar de verkeerde kant op lopen, maar wat doe je dan als iemand je de weg vraagt en je eigenlijk niet wilt zeggen dat je zelf ook kansloos verdwaald bent?
Dit is een stad om onderweg te zijn, geen stad om te blijven. De wolken maken de stoepen grijzer, en sommige van de mensen.
Een meisje van een jaar of dertig schiet me aan. Ze heeft drie sproeten op haar linkerwang, vier op de rechter, en ze moet naar het Impasseplein. Ik zou niet weten hoe ze daar moet komen. Ik weet niet eens waar we zijn.
Tien minuten geleden meldde de TomTom dat ik mijn bestemming bereikt had, maar parkeren kon daar niet. Ik reed vijfhonderd meter door, langs dertig bochten en zevenentwintig rotondes, en stalde de auto in een voormalige kolenmijn die een nieuw leven was begonnen als parkeergarage. Terug in de buitenwereld leek niets op de stad waar ik zoëven nog doorreed.
Feilloos koos ik de verkeerde richting en begon te lopen. Winkels werden huizen, de huizen rekten zich uit tot flats. Dit kon niet kloppen, ik moest in het centrum zijn. Waar was de Cheshire cat als je hem nodig had?
Ik stopte. Her en der liepen wat mensen op straat. Wie aan te schieten… een dame met een hondje als een wandelende handtas keek me gretig aan, klaar om een hand op mijn arm en beslag op mijn tijd te leggen met verhalen over haar ergernissen en kwaaltjes, en die van haar kennissen.
Ik keerde me van haar af en botste bijna tegen een donkere jongen met een te kleine baseballcap op zijn hoofd. Zwalkend liep hij verder, zijn armen sleepte hij over de grond mee als een gorilla.
Een meisje van een jaar of dertig kwam op me toe. Een blonde paardenstaart, sproetjes op haar wangen. Ik aarzelde. Verdwaald zijn… is er iets gênanter voor een man?
Voor ik kon besluiten haar niets te vragen, schoot ze me aan. Of ik het impasseplein kende. Ik ging wat meer recht op staan, en wees haar zelfverzekerd hoe ze lopen moest: de straat uit, linksaf over het bruggetje, met de bocht meedraaien en dan liep ze er zo tegenop. Simpel. En anders daar even verder vragen.
Ze lachte, ze liep al uren te zoeken, zo fijn om een een man te vinden die de weg weet.
Ik keek haar na tot ze linksaf sloeg, draaide me om en zette het op een lopen; ik moest uit het zicht zijn als ze merkte dat er helemaal geen bruggetje was. In elk geval wist ik nu welke kant ik op moest.