Canva1 2024 02 29t100341.830

Lobat en haar man runnen een gezinshuis

Ze groeide zelf op in de pleegzorg en wist zeker: ik wil nooit kinderen. Nu heeft Lobat (50) met haar man een gezinshuis waar ze al vijftien pleegkinderen een fijn thuis gaf. ‘Ik wil dat ieder kind gezien, gehoord en geholpen wordt.’

Minstens vier bomvolle winkelwagens aan boodschappen laden ze twee keer per week in de grote gezinsbus. Al 25 jaar zijn Lobat en haar man Maarten (65) pleegouders. Uit nood vingen ze na de geboorte van oudste zoon Dylan (26) een kind op uit hun omgeving, een zogenaamde netwerkplaatsing. Elk kind heeft recht op liefde, structuur en geborgenheid, vond Lobat. Er volgden meer pleegkinderen, vijftien door de jaren heen. Dylan en zijn jongere broer Colin (24) weten niet beter.
En dan te bedenken dat Lobat na een turbulente jeugd in het oosten van het land nooit kinderen wilde. Tot ze dertig jaar geleden Maarten tegenkwam op de bloemenveiling waar ze allebei werkten, en ze liefde te over bleek te hebben. Momenteel wonen ze met acht kinderen tussen de zes en zeventien jaar, soms maken ze extra plek voor een crisisplaatsing. Sommige pleegkinderen zijn biologische broertjes en zusjes van elkaar, veel wonen er al een groot deel van hun leven. Ze hebben altijd veel meegemaakt. Misbruik, mishandeling, verwaarlozing. “Ja, dat is heftig,” zegt Lobat, “want dat uit zich regelmatig in bijzonder of uitdagend gedrag. Tegelijkertijd begrijpen alle kinderen elkaar daardoor heel goed. Wanneer eentje niet lekker in zijn vel zit na een contactmoment met de biologische ouder, bijvoorbeeld. Dan praten ze er met elkaar over, geven een knuffel, of doen een spelletje ter afleiding. En als een contactmoment mooi was, zijn ze oprecht blij voor elkaar. Ze zien elkaar als echte broers en zussen.”
Hoe verdrietig ook, een uithuisplaatsing maakt kinderen vaak krachtig, weet Lobat. “Bij het laatste kind dat bij ons kwam wonen, twijfelden we van tevoren of we het wel aankonden. Dat spraken Maarten en ik hardop uit, waarop een van de kinderen ons onderbrak en zei: ‘Wij hebben daar óók gestaan, hè. Wij kunnen dit met elkaar.’ Ik schiet weer vol als ik het vertel. De kinderen hebben de vreselijkste dingen meegemaakt, maar gunnen elkaar zó veel. Ze weten: we hebben elkaar, we weten waar we vandaan komen en we weten waar we naartoe gaan. Al is het hier niet altijd Het kleine huis op de prairie, hoor. Soms doen ze dingen waar ik met mijn kop niet bij kan. Maar die zijn altijd te herleiden tot een bepaalde gebeurtenis, en ze doen elkaar nooit pijn.”

Begrip en hulp

In de buitenwereld stuit Lobat weleens op meer onbegrip. Over het enorme huis waarin ze wonen, bijvoorbeeld. Of de grote bus waarin ze rijden en die bittere noodzaak is. “Bovendien: als je voor problemen staat met je eigen kinderen, vind je vaak herkenning bij andere ouders”, zegt ze. “‘O ja, dat doen die van mij ook.’ Of: ‘Dat hebben wij ook meegemaakt.’ Maar zodra het over mijn pleegkinderen gaat, krijg ik al snel: ‘Tja, je hebt er zelf voor gekozen.’ Vanuit ons netwerk is er wel altijd veel begrip en hulp. Ieder kind heeft periodes dat het druk of dwars is, of slecht slaapt. Maar bij pleegkinderen speelt er elke dag wel wat en zit er altijd een laag trauma onder.”
Niet dat ze klaagt. Als kind dat zelf jong uit huis werd geplaatst en opgroeide in de pleegzorg en op internaten weet ze de waarde van een warm nest. “Ik voel deze kinderen feilloos aan en snap ze volkomen, dus ik voel me nooit persoonlijk aangevallen wanneer ze moeilijk verstaanbaar gedrag vertonen. Dan geef ik ze de tijd, en ik geef niet op. Ik vind het belangrijk dat ze mijn onvoorwaardelijkheid voelen: jij bent jij en ik ga jou helpen om goed te functioneren. Ook als je uit je panty gaat omdat je zo verdrietig bent. Cijfers over pleegkinderen die zeggen dat zoveel procent niet goed terechtkomt, zeggen me niets. Ellende heeft niet het laatste woord.”

Lobat houdt zielsveel van ‘haar’ kinderen, maar is zich ervan bewust dat ze niet hun moeder is. “Al zeggen sommigen wel ‘mama’ en gaan de meeste kinderen niet meer naar huis. Pleegkinderen adopteren mag niet in Nederland, maar voor een van de kinderen proberen we nu wel voogdij te krijgen. Dat mag alleen als er goed contact is met de biologische ouders. Met Playmobil-poppetjes leg ik de kinderen in een soort familieopstellingen uit hoe de situatie in elkaar steekt. Dat ze een mama en papa hebben die ontzettend veel van ze houden, maar dat anderen – de politie, de rechter, de instanties – hebben besloten dat het mama en papa niet is gelukt om goed voor ze te zorgen. En dat dat niemands schuld is, dat het zeker niet aan hen ligt, maar dat wij nu wel goed voor ze willen en kunnen zorgen. We gaan nooit op de stoel van de ouders zitten. Ook leggen we altijd uit dat jeugdzorg ons goed controleert. Het enige wat ik nooit kan uitleggen is wanneer een kind – terecht – constateert: ‘Oké, dus mijn ouders hebben een fout gemaakt, maar nu moet ík bij andere mensen wonen, en moet ík naar therapie omdat ík daar last van heb.’ Daar kan ik ze alleen maar gelijk in geven.”
De helft van de kinderen gaat op vaste basis naar een psycholoog, de andere kinderen begeleidt Lobat zelf, in nauwe samenspraak met pedagogen en psychiaters. Het runnen van een gezinshuis betekent dat ze geen moment kan verslappen in haar opvoeding. “Als je je eigen kinderen twee keer per week patat voert en in oktober in een korte broek laat lopen, zelfs als dat kind het zelf wil, is er geen haan die ernaar kraait. Maar ik moet elke opvoedkundige beslissing verantwoorden aan de voogd én vaak de biologische ouders. Inmiddels heb ik wel geleerd om bij een nieuwe plaatsing te zeggen: dit is hoe we het hier doen. Ik ben heel duidelijk: ja is ja, nee is nee en beloofd is beloofd. Want duidelijkheid is veiligheid, en veiligheid is liefde. Dus nee, je mag niet in je crop top en bikinibroekje op Snapchat. Én we gaan naar de kerk. Als dat niet past, moet de voogd een ander gezin zoeken. Andersom kijken wij bij elke aanmelding of het kind past in onze gezinsdynamiek. Want eenmaal hier, moet het werken. Ik lig vierkant voor ‘mijn’ kinderen: ik wil dat ieder kind gezien, gehoord en geholpen wordt.”

Elke keer weer janken

Vier jaar geleden stopte Maarten met zijn baan als vrachtwagenchauffeur en werden ze officieel een gezinshuis. Ondernemers uit de omgeving richtten stichting Gezinshuizen West-Nederland op en bouwden met behulp van sponsoring een reusachtig pand dat Lobat en Maarten tegen een gunstige prijs mochten huren, en dat ze De Stal doopten. Lobat: “We wonen in de Randstad, een huis als dit was voor ons onbetaalbaar. De gemeenschap vond het belangrijk dat pleegkinderen toch in deze regio opgevangen konden worden, en niet noodgedwongen naar het betaalbaardere Friesland of Groningen moesten verhuizen.” Voorwaarde is dat als zij er ooit vertrekken, het huis zijn bestemming houdt als gezinshuis. Lokale groenteboeren brengen groenten en fruit dat ze over hebben, de kledingcollecties van de kinderen bestaan voor een groot deel uit donaties. Ook de gezinsvakantie naar een groot huis in Italië, vorige zomer, was een gift. “Elke keer jank ik weer een potje, ik ben zo dankbaar dat deze kinderen zo gezien worden. Ieder kind verdient dat.”

Het runnen van een gezinshuis in plaats van ‘gewoon’ een aantal pleegkinderen in huis nemen, betekent meer regels, papierwerk en scholing. Minstens twee hele dagen per week is Lobat eraan kwijt, naast de zorg voor de kinderen die nooit stopt. Om ontwikkelingslijnen van de kinderen vast te leggen, doelen te stellen, begrotingen te maken. Bezoek- en belafspraken met biologische ouders en voogden te plannen. Frustrerend, vindt Lobat de rompslomp soms. Het lijkt futiel wanneer het jeugdzorg tegelijkertijd aan macht ontbreekt om snel en goed in te grijpen wanneer een kind wordt mishandeld of misbruikt, vindt ze. “Een groot hart, groot vertrouwen en een dosis humor zijn wat de kinderen werkelijk nodig hebben. Perspectief, een veilig nest – geen ontwikkelingslijnen en dossiers. We zijn gewoon een groot gezin in een groot huis.” Dat betekent óók dat het werk vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week doorgaat. “We houden vast aan een strakke structuur, anders lukt het niet. En we hebben Eva, die ons 36 uur per week ondersteunt in de verzorging en administratie.” De vrijdagavonden zijn heilig in De Stal. Geen visite, alleen elkaar. Dan hijsen ze zich allemaal in pyjama en doen spelletjes, of kijken samen naar een tv-programma. Rijkdom vindt Lobat dat. Alleen zoon Dylan is er niet meer bij, die woont met vrouw en kinderen in Zuid-Afrika.

Privacy

Vriendjes en vriendinnetjes mogen altijd komen spelen. Er is één gouden regel: als een slaapkamerkamerdeur gesloten is, mag er niet gestoord worden; ieder kind verdient zijn privacy. Een tweede belangrijke regel is er ook: social media-posts in huis zijn verboden. Voor sommige kinderen is het uit veiligheidsoverwegingen van belang dat hun adres geheim blijft. Lobat praat er nuchter over, maar is zich bewust van de precaire situatie waaruit sommigen van ‘haar’ kinderen komen. “Geheim is natuurlijk nooit helemáál geheim: als mensen vastberaden zijn een kind te traceren, dan lukt dat. Maar we staan onder een rode knop bij de politie. Als we bang zijn of een escalatie verwachten, wordt er meer gepatrouilleerd. Gelukkig is er nog nooit iets fysieks voorgevallen en beperken bedreigingen zich alleen tot sms, telefoon en mail. Natuurlijk raakt dat me, er zitten doodsbedreigingen tussen. Maar ik heb in de loop der jaren geleerd rationeel te blijven en te denken: dat is van hen en niet van mij. Wat kan ik anders verwachten van ouders van wie de kinderen uit huis zijn geplaatst, een staande ovatie? Zij hebben het gevoel dat ik hun kind heb afgepakt.” Eén keer in de afgelopen 25 jaar maakte ze een ouder mee die haar dankbaar was. “Dat meisje woont ook weer thuis. Gaaf vind ik dat, niet verdrietig. Een kind hoort bij zijn biologische ouders.” En niet alle contacten tussen de pleegkinderen en hun ouders zijn gevaarlijk, sommige kinderen eten gewoon één of twee keer per week in hun ouderlijk huis.

Reken maar dat ook zij af en toe onzeker is als moeder, zegt Lobat. “Ik kan niet álles fixen. Daarom zijn de woensdagochtenden idealiter van mij, al is dat in de realiteit niet wekelijks haalbaar. Dan neem ik tijd voor mezelf om dingen van een afstand te bekijken, of ik overleg met therapeuten of vrienden hoe zij vinden dat ik bepaalde dingen moet aanpakken.” Toch komt de bevestiging vooral vanuit de kinderen zelf. “Het mooiste wat één van de kinderen ooit tegen me zei: ‘Je doet het goed.’”
Aan tijd voor elkaar komen Lobat en Maarten nauwelijks toe. Toch proberen ze elke donderdag samen vrij te nemen. Gewoon, een stukje autorijden en hun hoofden leegmaken, daar zijn ze gek op. Dan spreken ze af het niet over hun gezin te hebben, maar valt al snel de stilte: de kinderen zijn nu eenmaal hun leven. En ook al zijn ze inmiddels grootouders: stoppen met pleegzorg is geen optie. “Het geeft me enorm veel energie als ik kinderen zie groeien, en zie dat ze niet meer bang zijn. Dat ze hun bord inleveren en zeggen: ik heb genoeg. Dat zijn de hoogtepunten waarvoor we het doen.”

Tekst: Jorinde Benner
Foto: Mariel Kolmschot
Visagie: Lisette Verhoofstad

Meer Vriendin? Volg ons op Facebook en Instagram. Je kunt je ook aanmelden voor onze wekelijkse Vriendin nieuwsbrief.