Canva1 2023 08 17t132454.716

Ronja was jarenlang dakloos: ‘Ik was ervan overtuigd dat ik helemaal alleen was’

Een huurconflict en een verloren identiteitskaart zorgden ervoor dat Ronja (30) jarenlang dakloos was. En hoewel ze inmiddels weer in een fijn huis woont, heeft die periode flinke sporen achtergelaten. “Wat me het meest heeft geschaad, is hoe makkelijk mensen misbruik van je maken, zo gauw ze doorhebben dat ze daarmee weg kunnen komen.”

Ronja: “Een conflict met mijn huisbaas zorgde ervoor dat ik als twintigjarige op straat kwam te staan. De bovenverdieping van mijn huurwoning zat van top tot teen onder de zwarte schimmel en mijn huisbaas – een steenrijke huisjesmelker – deed daar niets aan, ook al kreeg ik gezondheidsklachten. Ik besloot de huur niet meer te betalen, in de hoop dat hij het probleem dan wél zou aanpakken, maar na een maand of vijf eiste hij de achterstand in één keer terug. Dat geld had ik niet. Aanvankelijk leek hij nog wel welwillend om een betalingsregeling te treffen, tot hij op een dag onverwacht langskwam en mijn vriendin opendeed. Toen hij doorkreeg dat wij een relatie hadden, werd hij witheet. Het Brabant van toen was nog niet zo tolerant als de Randstad en ik heb inmiddels genoeg LHBTI-discriminatie meegemaakt om dit te herkennen. De regeling was van de baan: ik kreeg tien dagen om de woning te verlaten.
Ze zeggen dat het iedereen kan overkomen en in feite is dat ook zo: met het huidige woningtekort en de hoge kosten voor levensonderhoud kunnen zelfs mensen die altijd alles goed voor elkaar hadden, dakloos worden. Toch maakt de ene persoon wel meer kans dan de ander. Ik ben opgegroeid in een omgeving waar drank- en drugsgebruik heel normaal was. Vanaf mijn veertiende gebruikte ik zelf ook vrijwel dagelijks. Onder invloed van drugs vergat ik mijn problemen, en dat waren er nogal wat. Ik ben namelijk ook autistisch en was door mijn ouders op mijn achtste met de beste bedoelingen naar een internaat gestuurd waar ik zou leren daarmee om te gaan. Helaas werd ik daar seksueel misbruikt en emotioneel mishandeld. Tot overmaat van ramp overleed in 2007 ook mijn vader, die als gevolg van zijn psychische kwetsbaarheden dakloos was geworden, tijdens een politiearrestatie waarbij een nekklem werd toegepast. Wekenlang zag ik mijn vader op alle nieuwszenders telkens opnieuw sterven, terwijl mensen op internet nare reacties plaatsten, zoals: ‘Blij dat de wijk eindelijk van die dakloze junk is verlost.’
De cirkel was dus in feite rond, toen ik op mijn twintigste zelf op straat kwam te staan. Had ik een andere achtergrond gehad, dan had ik misschien geweten dat ik als huurder rechten had opgebouwd en helemaal niet hoefde te vertrekken. Ik had geen idee.”

Tandenborstel en knuffel

“Het eerste halfjaar kon ik terecht bij een familielid, maar omdat zij in een andere stad woonde, verloor ik mijn bijbaan bij de supermarkt. Naar school ging ik nog wel – ik volgde een opleiding tot pedagogisch medewerker – tot ik op een dag in elkaar werd geslagen door een oud-klasgenoot omdat ik met een meisje had gezoend. Daarna durfde ik niet meer terug. En toen belandde ik ook nog in het ziekenhuis met een dubbele nierinfectie, die waarschijnlijk al heel lang sluimerde. Mijn nierfunctie bleek zo laag te zijn, dat het kantje boord was. Tijd om rustig te herstellen, kreeg ik niet. Er waren namelijk controles aangekondigd van de woningbouw en als ontdekt werd dat mijn familielid illegaal haar woning met mij deelde, kon zij haar huis kwijtraken. ‘Waarom ga je niet naar de daklozenopvang?’, vroeg ze. Dat vond ik een rare opmerking. Voor mijn gevoel was ik helemaal niet dakloos, ik had alleen eventjes geen huis…
Met een koffertje met daarin wat kleding, een haarborstel, tandenborstel en mijn knuffel ben ik vertrokken. Om je aan te melden bij de daklozenopvang heb je een identiteitskaart nodig, en die was ik al een tijdje kwijt. De eerste periode heb ik het opgelost door ’s nachts uit te gaan. Ik feestte hele nachten door en als het even kon, bleef ik bij iemand slapen. Geen van de mannen bij wie ik sliep, vroeg ooit waarom ik een koffer bij me had. Waarschijnlijk omdat ze het antwoord niet wilden weten.”

Veilig naar de wc

“Zeven maanden heb ik op straat geleefd. Nooit heb ik in een portiek of op een bankje in het park geslapen: voor een vrouw is dat niet veilig en bovendien kun je er een boete voor krijgen. Als ik geen slaapplek had, liep ik de hele nacht rondjes. Ik had veel pijn in mijn nieren, waarvoor ik eigenlijk antibiotica nodig had. Maar omdat mijn identiteitskaart verlopen was en ik geen nieuwe kon aanvragen, werd ik officieel uitgeschreven uit Nederland en had ik dus ook geen recht meer op zorg. Ik redde me met cranberry-supplementen. Ook dronk ik veel water, zoals de arts me had voorgeschreven, maar daardoor moest ik ook constant plassen. Ik had er een dagtaak aan om plekken te vinden waar ik veilig naar de wc kon, of even warm kon zitten als het vroor of sneeuwde. Bewust vermeed ik plaatsen waar andere dakloze mensen waren, omdat die meestal verslaafd waren. Sinds ik op mijn achttiende had ontdekt hoe slecht drugs waren, was ik daarmee gestopt. Ik wist dat als ik nu voor de bijl zou gaan, het helemaal verkeerd zou aflopen met me. Af en toe vroeg ik voorbijgangers om kleingeld, maar altijd met een smoesje: dat ik een treinkaartje moest kopen en mijn portemonnee vergeten was, bijvoorbeeld. Als ik ongesteld was, was er altijd wel een vrouw die me een maandverbandje wilde geven. Ik denk dat ik bij vreemden blijven slapen en daar af en toe wat eten meepikken, minder vernederend vond dan bedelen.
Eten deed ik vrijwel niet. Als ik wat kleingeld had, woog ik in de supermarkt een kleine appel af en kocht ik een pak Zaanse huisjes – ik had uitgerekend dat dat het goedkoopste product met de meeste calorieën was. Op een dag liep ik de winkel uit met mijn appel en koekjes toen mijn oog op een dakloze man viel. Aan zijn blauwe lippen zag ik dat hij doodgevroren was, maar iedereen liep hem voorbij. Ik voelde me schuldig dat ook ik hem in eerste instantie niet had gezien. Pas op dat moment besefte ik me dat ik net zo dakloos was als die dode man.”

Overlevingsstand

“Of ik dan echt nergens terechtkon? Die vraag wordt me vaak gesteld, en achteraf hebben best wat mensen gezegd dat ik wel bij hen had kunnen aankloppen. Maar dat is pas nadat ze hoorden hoe zwaar ik het heb gehad. Destijds was ik ervan overtuigd dat ik helemaal alleen was. Bovendien stond ik zo in de overlevingsstand en was ik zo ver buiten mijn gevoel geraakt, dat ik ook niet meer in staat was een oplossing te zoeken. Geloof me, ik heb het geprobeerd bij de gemeente, maar de telefonistes en baliemedewerkers zijn de poortwachters van het systeem. Kom je niet langs hen, dan krijg je geen toegang tot hulp. De ene keer zeiden ze me dat ik er te goed uitzag om dakloos te zijn, de andere keer dat ik zelfredzaam was en mijn netwerk kon aanboren. Meestal wezen ze me erop dat ik een nieuwe identiteitskaart moest aanvragen. Daarvoor moet je alleen eerst kunnen aantonen dat je bestaat. Een geboorteakte opvragen? Dat kan niet zonder legitimatie. Heb je niets van dit alles, dan moet je dezelfde weg bewandelen als een vluchteling.
Wat me het meest heeft geschaad, is hoe makkelijk mensen misbruik van je maken, zo gauw ze doorhebben dat ze daarmee weg kunnen komen. ’s Nachts zijn er altijd mannen – en dan heb ik het niet over criminelen, maar gewoon over leraren, dokters, rechters, vuilnismannen – die de straten afstruinen, zoekend naar vrouwen in een kwetsbare positie. Ik had in die tijd nog de belevingswereld van een kind: ik liep met mijn koffertje langs de etalages, dromend van hoe ik een jurk van de H&M zou kopen en me zou optutten met vriendinnen om uit te gaan. Ik zou psychologie studeren, met kinderen werken en ’s avonds thuiskomen bij mijn cavia. En terwijl ik dat soort kinderlijke gedachtes had, stopte er dan zomaar een auto naast me en moest ik de volwassen keuze maken: stap ik in of ga ik vannacht weer vechten om niet dood te vriezen? Ik ben in mijn dakloze periode heel vaak seksueel misbruikt.”

Ingestort

“Op een gegeven moment kreeg ik een vriendje, met wie ik drie weken heb samengewoond. In die korte periode van stabiliteit, lukte het me om – zwart – een baantje als gastouder te vinden. Toen mijn werkgevers ontdekten dat ik dakloos was, leenden zij me geld om een kamer te huren. Vanaf dat moment ben ik van onderhuur naar onderhuur gegaan: in drie jaar tijd ben ik zo’n zeventien keer verhuisd. Veilig was het nooit, want de mannen die voor een paar tientjes een kamer te huur zetten, hebben meestal geen goede intenties.
Mijn grootste geluk was dat ik op een dag mezelf googelde. Op de Facebookpagina van een kroeg werd mijn naam genoemd: mijn identiteitskaart lag daar al jaren in een tupperware bakje achter de bar! Vanaf dat moment kon ik me weer inschrijven, wit werken, legaal huren… Toch eindigde mijn dakloosheid niet op het moment dat ik weer een woning had. Ik weet nog dat ik in mijn nieuwe huisje één dag enthousiast heb geschilderd, daarna ben ik ingestort. Ik was ondervoed, had vitamine- en ijzertekort en was volledig burned-out. Het eerste halfjaar heb ik als een dakloze in mijn eigen huis geleefd: ik had geen vloer, geen meubels, geen matras. En hoewel ik alle voorzieningen had, waste ik nog steeds mijn kleding met de hand en at ik kant- en-klaar-maaltijden. Ook kampte ik met schuldgevoel, omdat ik geld aan mezelf uitgaf in plaats van aan de dakloze mensen buiten. Vanuit dat schuldgevoel heb ik mensen van de straat gehaald en bij mij in laten wonen. Natuurlijk ging dat mis: overlast in de buurt, naalden in mijn huis… Uiteindelijk ben ik daardoor opnieuw mijn woning kwijtgeraakt. Als ik op dat moment geen netwerk had gehad, was ik wéér op straat beland. In dit geval kon ik gelukkig gaan samenwonen met mijn vriend – die ik toen al een tijd kende. Inmiddels zijn we vier jaar samen en verloofd.”

Gewend aan onveiligheid

“Het gaat nu relatief goed met me: ik heb een mooi huis, een fijne relatie, een kantoorbaan, leuke vrienden en een goede band met mijn familie. Toch voel ik me nog steeds niet echt ‘thuis’. Ik heb enorme behoefte om wortel te schieten, maar dat heeft tijd nodig. Vannacht droomde ik nog dat er op de deur werd gebonkt en dat ik moest vertrekken. Als je zo lang onveiligheid hebt gekend, raak je daaraan gewend. Hoe gek het ook klinkt: onveilige en stressvolle situaties voelen voor mij veiliger dan op mijn eigen bank zitten met een havermelkcappuccino.
Toch voel ik me wel veel sterker. Ik heb geleerd voor mezelf op te komen en mijn grenzen aan te geven. En hoewel ik me nog steeds schuldig voel als ik voor zestig euro nieuwe kamerplanten koop, heb ik wel een andere manier gevonden om me in te zetten voor de mensen op straat. Zo geef ik bijvoorbeeld lezingen en trainingen over dakloosheid en andere maatschappelijke problemen. Ook ga ik binnenkort aan de slag bij Hogeschool Utrecht, als onderzoeker van de nieuwe ETHOS-telling van dak- en thuisloosheid. Bij de oude cijfers worden vooral mensen tussen de 18 en 65 jaar met een identiteitskaart meegeteld. Er zijn veel meer daklozen zoals ik, die niet worden gezien en eenvoudig buiten de maatschappij vallen. Met alle gevolgen van dien. Ik hoop dat we anders naar deze mensen gaan kijken, dat ze écht geholpen worden op het moment dat zij dit het hardst nodig hebben. Mijn jarenlange strijd, die begon met een verloren identiteitskaart, had daarmee wellicht voorkomen kunnen worden. En ook die van heel veel andere mensen die als gevolg van kromme regeltjes tussen wal en schip vallen.”

Tekst: Marion van Es
Foto: Amaury Miller
Visagie: Wilma Scholte

Meer Vriendin? Volg ons op Facebook en Instagram. Je kunt je ook aanmelden voor onze wekelijkse Vriendin nieuwsbrief.