Stefanie: ‘Moet je me nu eens zien met mijn rijangst’
12 augustus 2021
‘Stefanie is flink,’ zei mijn moeder altijd en moet je me nu zien met mijn rijangst. Aanvankelijk reed ik bijna overal naartoe. Toch meed ik de allergrootste plaatsen. Dat komt nog wel, dacht ik, maar op een paar middelgrote steden na is het er nooit van gekomen.
In- en uitvoegen
Ik rijd wel in en rondom onze woonplaats. Het zijn vooral stroken waarop je zowel in als uit kunt voegen die mij angst inboezemen. Ik vind het pijnlijk dat ik niet zelfstandig naar onze oudste dochter rijd. Dirk rijdt dan wel, maar het idee dat ik niet in mijn eentje ga vanwege rijangst vind ik vervelend. Ik ben zelfs zo laf Dirk te vragen Adriana en mij naar een camping te brengen om Adriana’s penvriendinnetje te bezoeken. Hij wil dat wel doen. Maar dan komt Dirk erachter dat hij in dat weekend storingsdienst heeft. Ik heb al een trekkershut gereserveerd en wil mijn dochter en haar vriendinnetje niet teleurstellen. Met het openbaarvervoer, bepakt met slaapspullen en serviesgoed, is het een enorme onderneming. Een doorgewinterde chauffeur zal de route gemakkelijk vinden. Er is één strook waarbij je in en uit kunt voegen. Direct aan het begin. Die ken ik van de weg naar mijn ouders. Daar ben ik zelf vaak naartoe gereden, maar dat is twaalf jaar geleden.Goed rijden
Het kampeerweekendje komt dichterbij en houdt me ’s nachts wakker. Ik moet er iets aan doen. Als Adriana bij een vriendin is, zeg ik tegen Dirk: ‘Zullen we naar het graf van mijn ouders gaan? Dan rijd ik wel.’ Zo kan ik het eerste stukje van de route naar het vakantieverblijf vast oefenen. ‘Je moet zeggen dat ik goed kan rijden,’ gebied ik wanhopig voordat we weggaan. Achter het stuur valt de angst weg. Ik neem de afslag en voeg in waar een ander uit kan voegen. Hoewel het een bekende weg is, voelt het als een overwinning. ´Je kunt hartstikke goed rijden,´ zegt Dirk. Ik lach, omdat mijn verzoekzinnetje bijna spontaan klinkt.Vertrouwen
Het heeft geholpen, maar de weg naar de camping is verder en voelt onbekend. Het nachtelijke gepieker komt terug. Op de ochtend voor vertrek ben ik rustig. Het moet gewoon. Adriana zit naast mij met haar beer op schoot. Ik rijd de straat uit, de snelweg op. We passeren het graf van mijn ouders. Zij zullen van boven over ons waken en toch moet ik het zelf doen, dus ik rijd door, ingespannen turend op de weg met het vertrouwen dat we veilig aankomen. Ik ben er nog niet, maar weet dat ik het kan.Lees ook: ‘Als het om entreeprijzen voor kinderen gaat, komt de boef in mij naar boven’